Brief gestuurd naar de Europese Commissie in reactie op plan om vee-industrie binnenkort officieel als ‘duurzaam’ te bestempelen
L.S.
Onlangs las ik, dat de Europese Commissie binnenkort de vee-industrie als duurzaam wil gaan bestempelen. Dit gegeven beschouwde ik aanvankelijk als uiting van de tegenwoordig niet vaak meer gebezigde stijlfiguur van de ironie, maar dat bleek een vergissing mijnerzijds. Het voornemen van de EC blijkt op waarheid te berusten en vandaar deze reactie.
Wellicht ten overvloede, de meest gebruikte definitie van duurzaamheid, destijds voorgesteld in het Brundtland-rapport, luidt: “Sustainable development is development that meets the need for the present without compromising the ability of futuregenerations to meet their own needs.” (Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling waarbij de huidige wereldbevolking in haar behoeften voorziet zonder de komende generaties te beperken om in hun behoeften te voorzien.)
Dat de vee-industrie verre van duurzaam is en beter kan worden bestempeld als buitengewoon onduurzaam is al in vele rapporten en wetenschappelijke artikelen beschreven. Hieronder mijn poging om een aantal aspecten in dit kader te benoemen, waarbij vooraf de opmerking, dat deze opsomming waarschijnlijk onvolledig is en in dit korte bestek ook onvoldoende de onderlinge, systematische verbanden en feed backs kan belichten.
De productie van dierlijk eiwit is een belangrijke factor bij het ontstaan van het teveel aan broeikasgassen; de bijdrage wordt meestal geschat op 14 %. De bronnen zijn velerlei: directe uitstoot van CO2 via gebruik van fossiele energiebronnen, methaanproductie door herkauwers, N2O door kunstmestgebruik, CO2 door landgebruik en ontbossing elders op de wereld. Zeker ook een rol spelen de operational en embodied energy gebruikt door en aanwezig in gebouwen, materialen en werktuigen. Gevolg: toenemende klimaatverandering, intussen beter te benoemen als klimaatchaos. Dus, met de bovengenoemde definitie in gedachten: bio-industrie is het tegengestelde van duurzaam.
De bio-industrie is een belangrijke en drijvende factor in de afname van biodiversiteit. De afname van biodiversiteit wordt door deskundigen wel beschouwd als een gevaar voor de toekomst en dus voor toekomstige generaties (zie definitie) en het gevaar is van dezelfde orde van grootte als de klimaatchaos. En klimaatchaos en afname van biodiversiteit zijn onlosmakelijk verbonden. Maar er zijn meer factoren die meespelen en ze komen vaak uit de hoek van de bio-industrie: gebruik van pesticiden, fungiciden, kunstmest, monoculturen, verdwijnen van voldoende en geschikte biotopen, stikstofdeposities, eutrofiëring, waterverontreiniging, watertekorten, verdroging door watermisbruik en ontwatering etc. etc.
Zowel voor klimaatchaos als voor de afname van de biodiversiteit geldt, dat dit problemen zijn die in ongunstige zin van invloed zullen zijn op het welzijn én de welvaart van toekomstige generaties (zie definitie), daarbij de ellende voor de huidige generaties, vooral van het armere deel van de (wereld)bevolking, niet bagatelliserend.
Bovenstaande problemen zullen dus ver in de toekomst nog gevolgen hebben. Maar dat er nog veel meer bezwaren zijn tegen het voortzetten van het huidige systeem van landbouw en bio-industrie in het bijzonder, moge duidelijk zijn uit een aantal hieronder te noemen zaken.
Productie van dierlijk eiwit en calorieën is een bijzonder inefficiënte manier van voedselproductie. In feite te beschouwen als voedselvernietiging, ervan uitgaande dat veel van de landbouwgronden die worden aangewend om dierlijk voedsel te produceren, ook direct voor de productie van plantaardige voeding voor de mens kunnen worden aangewend.
Productie van dierlijk eiwit wordt vaak door belanghebbenden in positieve zin genoemd als factor van belang in de huidige economie en als onderdeel van het (Europese) BBP. Gemakshalve wordt er daarbij geen rekening gehouden met de talloze verborgen kosten (externaliteiten). Al meermalen is aangetoond, dat als al deze kosten worden meegerekend, zelfs als dit een op een conservatieve manier gebeurt, de productie van dierlijk eiwit i.h.a. verlies oplevert. In het kader van duurzaamheid is dit ook van belang, want ook deze kosten worden doorgeschoven naar de toekomst.
En dan nog enkele woorden over energie en de energietransitie.
Energie zal op termijn niet meer fossiel zijn, door vrijwillige transitie en/of gedwongen door omstandigheden die meestal minder wenselijk zijn. Duurzame energie zal daarvoor in de plaats moeten komen en de verwachting is, dat het huidige niveau van (fossiel) energiegebruik nooit vóór 2050 geheel zal kunnen worden vervangen door duurzame energie, althans niet met de op dit moment beschikbare en betaalbare technieken (vooral wind, zon en water).
De huidige landbouw en het gehele voedselsysteem, zeker ook de bio-industrie, zijn gebaseerd op het gebruik van enorme hoeveelheden fossiele energie. Berekeningen door wetenschappers tonen aan dat er in het huidige systeem veel meer energie in gaat dan dat er uitkomt in de vorm van voedingscalorieën. Dit wetende zou het verstandig zijn om niet in te zetten op nog meer bio-industrie met al zijn problemen, maar om te streven naar “minder” en vooral naar een plantaardig humaan voedingspatroon. Dat laatste voorkomt bovendien veel gezondheidsproblemen.
Tenslotte, maar zeker niet het minste argument om bio-industrie op korte termijn te beëindigen, is dat het handhaven van een voldoende niveau van dierenwelzijn in het huidige systeem wordt beschouwd als een lastige en verliesgevende factor. Weliswaar zijn er de vijf vrijheden van Brambell, maar die worden zelden als belangrijk handvat gehanteerd. Sterker nog, ze kúnnen niet gehanteerd worden, omdat ze niet te rijmen zijn met de dagelijkse praktijk van vervoer en het slachtproces. Zo staat er: “dieren zijn vrij van angst en stress. Er is zorg voor voorwaarden en behandelingen die geestelijk lijden voorkomen”. Dat laatste lijkt mij het tegenovergestelde van de dagelijkse praktijk, zeker als het het slachtproces betreft.
In vele onderzoeken van ethologen, vooral in het laatste decennium, wordt steeds duidelijker aangetoond, dat dieren, dus ook landbouwhuisdieren, geen dingen zouden moeten zijn waarmee geld te verdienen valt, maar gevoelige wezens met eigenschappen die ook bij de mens aanwezig zijn. Bovendien vaak eigenschappen die alleen bij een bepaalde diersoort voorkomen, waarmee zij uniek zijn en ons waarnemingsspectrum ontstijgen.
In dit kader is het goed de volgende quote in gedachten te houden: “soorten kunnen convergeren in elk aspect van hun biologie, van genen tot gedrag. Zo bezien is er dus nooit sprake van ‘meer of minder geëvolueerd’, maar alleen van een ‘optimale oplossing voor omgevingsproblematiek” (uit: de Correspondent)
Ik hoop en ga er eigenlijk ook van uit, dat de bovenstaande (onvolledige) opsomming van steekhoudende argumenten de Europese Commissie zal doen afzien van het bestempelen van vee-industrie als een duurzame bedrijfstak. Een bedrijfstak die in het geheel niet past bij de doelstellingen van de Green Deal.
Met vriendelijke groet en u veel wijsheid toewensend,
René van der Luer
Bestuurslid Caring Vets