Heb jij kinderen, kleinkinderen of neefjes en nichtjes ?
Dan weet je ongetwijfeld dat ze zich van jongs af aan aangetrokken voelen tot dieren. Dat ze ze willen bekijken, betasten en aaien. Ook als die kinderen wat groter worden blijven dieren aantrekkelijke wezens, blijkens de populariteit van kinderboerderijen, huisdieren en dierentuinen. Het lijkt er dus op dat veel jonge mensen een aangeboren empathische inborst hebben als het om niet-soortgenoten gaat. Ook een deel van de oudere jeugd behoudt deze empathische houding en sommigen kiezen vervolgens voor de opleiding in de diergeneeskunde. Ik weet niet of dat voor iedere beginnende student diergeneeskunde geldt, maar ík ging deze studie volgen met het idee dieren te gaan helpen, uit dieren”liefde” dus. Dat de kille werkelijkheid soms anders is, bleek onlangs tijdens een drietal uitzendingen van de Keuringsdienst van Waarde: de onderwerpen waren de geitenhouderij, de varkenshouderij en het houden van dikbillen.
Bij de geiten was het onderwerp de hoorns en het weghalen of wegfokken daarvan. Hierbij figureerde een collega die de onthoorning bij een genarcotiseerd geitje uitvoerde. Dit onthoornen laat een groot rond defect achter in de huid. Hij achtte het wegbranden van de hoornaanleg bij jonge geitjes verantwoord en zei ze te “helpen” om zo een “goede toekomst” tegemoet te gaan. Hij sprak van “het afnemen van de wapens, zodat er geen schade zou optreden.” Daarbij volkomen voorbijgaand aan de intrinsieke waarde van een geitenlichaam en de inbreuk op het natuurlijke gedrag en zonder daarbij de werkelijke reden van deze ingreep te noemen: teveel dieren per m2, alles gericht op productie en uitbuiting van het geitenlichaam ten behoeve van de mens. Om van het armzalige lot van de geitenbokjes maar te zwijgen.
Eenzelfde instelling werd tentoongespreid door een collega die in de dikbilsector werkte en ook zelf dergelijke aangeboren afwijkingen fokte. Ze besprak het feit, dat normale geboortes bij dikbillen meestal niet mogelijk zijn en beschreef geamuseerd het skelet van deze dieren als “kapstok waaraan het vlees is opgehangen”.
Uit deze twee sprekende voorbeelden zou je af kunnen leiden, dat van de diervriendelijke, empathische houding die veel studenten voor aanvang van de studie etaleren, bij sommigen of wellicht bij velen na de studie niet meer veel over is. De meest gebruikte zin uit de eed van Hippocrates luidt “Primum non nocere” oftewel “Ten eerste niet schaden” lijkt geheel vergeten en geen rol (meer) te spelen.
Dat geldt natuurlijk niet voor alle studenten en collegae. Maar of, en zoja hoe, bij wie, wanneer en waarom deze houding tijdens de studie verandert van een diervriendelijke naar een ongenuanceerde, antropocentrische, geobjectiveerde houding ten opzichte van landbouwhuisdieren is onduidelijk. Wellicht heeft het te maken met de voorgeschiedenis van de collega, met de invloeden van het curriculum of de docenten tijdens de studie, met de job met bijbehorende collegae waarin men al of niet toevallig terecht komt, met het wereldbeeld of met de persoonlijkheidsstructuur?
Bovenstaande vragen intrigeren ons als Caring Vets, later meer hierover.
Reactie Caring Vets-bestuurslid René van der Luer m.b.t. empathie bij dierenartsen n.a.v. een drietal uitzendingen van de Keuringsdienst van Waarde