Code voor de dierenarts

Hoofdstuk 2: Dierenartsen en Dieren

Artikel 2.1

Dierenartsen respecteren, bevorderen, herstellen en/of te bewaken het welzijn en de gezondheid van dieren die onder hun hoede zijn. Dierenartsen verlenen alleen diergeneeskundige zorg waarvoor zij adequate kennis, vaardigheden en apparatuur bezitten.

Artikel 2.2

Dierenartsen erkennen en gaan respectvol om met de intrinsieke waarde van dieren, dat wil zeggen hun eigen waarde als wezens met gevoel. Dierenartsen hebben daarbij de deskundigheid om op te treden als belangenbehartiger van het dier of van de dieren.

Artikel 2.3

Dierenartsen verlenen naar beste vermogen eerste hulp en/of pijnbestrijding aan dieren in nood. Dit geldt ook voor wilde dieren of dieren waarvan de eigenaar net bekend is. Om ernstig en uitzichtloos lijden te voorkomen kan het noodzakelijk zijn het dier op verantwoorde wijze te euthanaseren. Van dergelijke spoedeisende veterinaire hulp wordt per omgaande mededeling gedaan aan de eigenaar en of houder van het dier, voor zover deze bekend is.

Artikel 2.4

Dierenartsen brengen tekortkomingen in de verzorging van dieren en/of schendingen van wet- en regelgeving rond dierenwelzijn en diergezondheid onder de aandacht van de eigenaar en/of de verzorger van het bewuste dier.

Dierenartsen doen alles wat redelijkerwijs mogelijk is om problemen ten aanzien van tekortschietende zorg voor dieren op te lossen. Zo nodig rapporteren zij erover aan de bevoegde autoriteit. Tenzij de omstandigheden zich hiertegen verzetten, word daarvan mededeling gedaan aan betrokkene(n).

(bron: KNMvD juni 2022)

(1) dierenarts: degene die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 4.3 van de Wet Dieren, en

1. aan wie op grond van het afleggen van een examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs door een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, de graad Master op het gebied van de diergeneeskunde is verleend;

2. die in het bezit is van een getuigschrift waaruit blijkt dat hij het afsluitend examen van de opleiding diergeneeskunde, bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, met goed gevolg heeft afgelegd, of

3. die in het bezit is van een door een bevoegde instelling van een lidstaat van de Europese Unie, van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of van Zwitserland verleende titel na een opleiding op het gebied van de diergeneeskunde, welke voldoet aan bij ministeriële regeling gestelde eisen;

Artikel 1.3 van de Wet Dieren: Intrinsieke waarde

1. De intrinsieke waarde van het dier wordt erkend.

2. Onder erkenning van de intrinsieke waarde als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan erkenning van de eigen waarde van dieren, zijnde wezens met gevoel. Bij het stellen van regels bij of krachtens deze wet, en het nemen van op die regels gebaseerde besluiten, wordt ten volle rekening gehouden met de gevolgen die deze regels of besluiten hebben voor deze intrinsieke waarde van het dier, onverminderd andere gerechtvaardigde belangen. Daarbij wordt er in elk geval in voorzien dat de inbreuk op de integriteit of het welzijn van dieren, verder dan redelijkerwijs noodzakelijk, wordt voorkomen en dat de zorg die de dieren redelijkerwijs behoeven is verzekerd.

3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt tot de zorg die dieren redelijkerwijs behoeven in elk geval gerekend dat dieren zijn gevrijwaard van:
a. dorst, honger en onjuiste voeding;

b. fysiek en fysiologisch ongerief;

c. pijn, verwonding en ziektes;

d. angst en chronische stress;

e. beperking van hun natuurlijk gedrag;

voor zover zulks redelijkerwijs kan worden verlangd.

Engelstalige versie